klasgenootjes van mij op de lagere school op balletles zaten. Ik zat op tekenles in hetzelfde buurthuis en met carpoolen gingen we daarheen. De balletles duurde langer dan de tekenles, waardoor ik altijd een kwartiertje moest wachten voordat we naar huis gebracht werden. Op een gegeven moment wachtte ik niet meer op de gang, maar vroeg ik of ik dat laatste kwartier mee mocht kijken in de les. De week erna zat ik op ballet. Vanaf mijn zesde was dat één keer in de week. Vanaf mijn achtste was dat drie keer in de week. Want ik had in mijn hoofd: ik word later klassiek balletdanser.
In de zesde klas van de lagere school, gingen we naar een scholenbeurs om te kijken naar welke middelbare school ik zou gaan. Daar kwamen we erachter dat er in Rotterdam een middelbare school stond voor dans: de vooropleiding van de Rotterdamse Dansacademie. In dat vakkenpakket zou ook folklore zitten, maar dat had ik nog nooit gedaan. Mijn moeder is toen gaan zoeken: bleek er bij ons in het dorp volksdanslessen te worden gegeven. In mijn laatste klas van de lagere school ben ik in het dorp gaan volksdansen. Dat was direct dikke liefde. Ik ben aangenomen op de vooropleiding en we zijn allemaal voorstellingen gaan bekijken: het Nederlands Danstheater, het Nationaal Ballet, het Scapino Ballet, het Folkloristisch Danstheater,… Toen mijn moeder ’s avonds vroeg: “En, hoe is het geweest?’” schijn ik gezegd te hebben: “Nou, laat dat Zwanenmeer maar hangen, dit is wat ik wil.” Ik wist gewoon: ik moet later bij het Folkloristisch Danstheater. En dat is gelukt.”
Wijnand heeft twee seizoenen bij het Folkloristisch Danstheater gedanst. Na een project van Martin Ihns en vier seizoenen bij Jack Timmermans, kwam het lesgeven om de hoek kijken bij vervanging in Bussum. Dat lesgeven bleek eigenlijk nog leuker dan op het toneel staan. “Op het toneel blijft er altijd een afstand tussen het publiek en de danser. Tijdens het lesgeven is er ook het publiek en de danser, maar ook de interactie. Ik kon mijn plezier veel directer kwijt dan dat ik dat op het toneel kon, door nu ook dingen aan te leren. En ik merkte dat volksdans mijn kloppend hart is.”
In Amersfoort bestond de volksdansvereniging Terpsichoré. Het FDA in de huidige vorm is onderdeel geweest van Terpsichoré als demonstratiegroep, daarnaast was er ook een recreatiegroep. Op een gegeven moment is het FDA doorgegaan als een zelfstandige groep met een eigen bestuur. De groep heeft verschillende artistiek leiders gekend, waaronder Marc Bout van wie Wijnand het stokje heeft overgenomen. Vanaf dat moment is het FDA één met Wijnand. Voor de dansers is hij onmisbaar, andersom is dat gelukkig ook zo: “Vanaf het eerste moment dat ik binnen kwam wandelen, is de energie heel goed geweest. Er is iets met de groep, wat toch een vibe en een goede naam heeft. Dat vind ik heel fijn. Ik sta voor de groep, maar ik sta ook mét de groep; en dat vind ik heel mooi.”
“De ideeën in mijn hoofd voor nieuwe choreografieën hebben er altijd al gezeten, al van kinds af aan. Ik ben altijd bezig geweest van alles te maken. Vroeger waren dit thuis dansvoorstellinkjes, als dertien- of veertienjarige op de vooropleiding in Rotterdam was dit, uit eigen beweging en na toestemming van de balletjuf, een eindvoorstelling en in het vierde jaar van de academie was dit een Nederlandse choreografie gebaseerd op de klederdrachten uit mijn dorp.
Muziek is voor mij heel erg van belang bij het maken van nieuwe choreografieën. Op het moment dat de muziek me inspireert, kan er in een mum van tijd van alles gaan borrelen. Dat is een belangrijke reden waarom ik thuis geen muziek draai. Als ik ergens loop of ergens iets hoor, beginnen de ideeën al te stromen en doe ik overal inspiratie op. Als ik thuis muziek draai, ben ik alleen maar aan het werk.”
Kostuums zijn ook een grote inspiratiebron voor Wijnand. Dit is bijvoorbeeld te zien bij de choreografie ‘Wind Tegen’ waarbij de hoeveelheid stof die gebruikt is voor het kostuum, inspiratie was voor het draaien van de rokken. De liefde voor de Nederlandse dans is dan ook voor een groot deel door de klederdrachten ontstaan. Naast de muziek en de kostuums laat Wijnand zich ook inspireren door een thema. Deze verhalende choreografieën zijn bijvoorbeeld ‘Goeie Vangst’ bij dansgroep Senlima en ‘Holland-Amerika’ van het FDA.
De inspiratie voor de choreografie ‘In Driekwart Vierkant Rond’ heeft Wijnand onder andere gehaald uit een zwerm vogels die op vakantie in Frankrijk voorbij vlogen. De inspiratie voor choreografieën kan dus voortkomen uit dagelijkse dingen, maar ook uit boeken, tijdschriften en modebladen. Vooral bij Nederlandse choreografieën durft Wijnand veel vrijer te zijn en traditioneel passenmateriaal gemakkelijker los te laten. Maar ook bij het Noors durfde hij het ‘strakke’ wat meer los te laten. Bij andere stijlen blijft Wijnand naar eigen zeggen heel erg trouw aan het traditionele passenmateriaal. Al speelt hij dan wel met het lijnenspel en asymmetrie. “Ik hou er heel erg van dat jij als kijker gedwongen wordt om het stuk twee of drie keer te bekijken; omdat in de linkerhoek iets anders gebeurt dan in de rechterhoek. Ik hou heel erg van dat jij als publiek meerdere ‘lagen’ kan ontdekken.”
“Mijn allereerste choreografie was het Macedonisch, Istočna Makedonija, omdat Macedonisch mijn specialiteit is. Deze choreografie dansen we nu nog. In hetzelfde jaar als het zetten van de choreografie bij FDA, ben ik naar Macedonië gegaan om dingen te leren. Het stuk was vers geleerd en meegenomen. De Oost-Macedonische kostuums die al aanwezig waren, werden voorzien van meer goud voor deze choreografie.”
Het aanpassen van kostuums en versieren gebeurt vaker, bijvoorbeeld voor de choreografie ‘Šopluk’. De prachtige hoofdtooien die de dames dan dragen, waren oorspronkelijk hoofddoeken met vijf vlechten en muntjes. Bij alle dertien hoofdtooien zijn de bloemen met de hand erop genaaid en later zijn de pluimen gekocht. Wijnand had het eindresultaat eerder gezien in een museum: zo moest het worden.
Een groot deel van de kostuums komt uit de privécollectie van Wijnand. Dit heeft hij grotendeels overgenomen van het Internationaal Danstheater (Folkloristisch Danstheater) waar hij danser bij is geweest. Ook zijn er kostuums overgenomen van demonstratiegroepen die niet meer bestaan. De kostuums worden niet altijd in één geheel compleet overgenomen, soms zijn het losse onderdelen die van verschillende groepen verzameld worden en samen één geheel vormen. Soms gaat Wijnand op zoek naar verrijking voor de kostuums in het land van herkomst of om het kostuum compleet te maken. Denk bijvoorbeeld aan de hoofdtooien van ‘Šopluk’. De kostuums zijn een belangrijk onderdeel van de choreografie en de voorstelling, mede door Wijnands liefde voor de kostuums.
“Het FDA is een samensmelting van een heleboel elementen. Wat ik heel fijn vind bij FDA is dat ik ook choreografieën kan maken. Dat is weer een aanvulling op mijn dansweek. Het is heel fijn om bij een groep te zitten die een hele goede energie heeft, waar de sfeer gewoon goed is. En ik vind het heerlijk om die kennis die ik in de afgelopen jaren in het theater heb opgedaan, in te kunnen zetten en te leren aan mensen die niet zo veel theaterervaring hebben.
In de afgelopen jaren heb ik diverse choreo’s gemaakt, waarvoor ik inspiratie vond in het vertellen van een verhaal, in streekdracht of muziek. Wat er ook ten grondslag ligt aan een choreografie, het begint altijd met een leeg vel, een leeg weefgetouw. Het is dan aan mij om de kaders in te kleuren, de patronen te weven en mijn eigen draden toe te voegen, en dat doe ik graag.”
Utrecht, 14 oktober 1986 Beroep Dansdocent en artistiek leider Moeder Bibliothecaris Vader Technische dienst Gezin Een oudere zus Opleiding dansdocent opleiding Woont in een leuk appartement Dansdocent bij NOVA-college & Dospovo & Folklor Dansemble Amersfoort